aan de boemel gaan


aan de boemel gaan 1.0

((vooral) in Nederland)

uitgaan en daarbij veel alcohol nuttigen, vooral door de kroegen af te lopen; aan de zwier gaan; de bloemtjes flink buitenzetten

Algemene voorbeelden


'Hallo hallo hallo,' had ze lukraak om zich heen geroepen. Ze had er daas en verwilderd bij gekeken, alsof ze danig aan de boemel was.

Oprechter trouw, Henk Romijn Meijer,

Dat jaar viel de verjaardag van het staatshoofd voor de eerste keer op een zondag en zou hij pas worden gevierd de eerste mei, in België voor de werkende massa's een vrije dag. Kon hij de dag van de arbeid ontwijden door ter ere van de monarchie aan de boemel te gaan? Dat nooit.

De tandeloze tijd. Dl. 1: Vallende ouders, A.F.Th. van der Heijden,